“Je vader heeft wat?”
“Zijn arm uit de kom.”
Zondagavond. We zitten aan tafel. Paul heeft zojuist patat gehaald en in de tussentijd hebben mijn ouders gebeld. Vanuit Oostenrijk. Mijn vader is gevallen op het ijs en daarbij is zijn arm uit de kom geschoten. Inmiddels is alles weer goed maar schaatsen zit er even niet in.
Lullig.
“Wat heeft opa?” vraagt Annabel. “Heeft hij zijn been gebroken?”
“Nee,” zeg ik. “Hij heeft zijn arm uit de kom.”
Annabel kijkt van haar patat naar mij en van mij naar haar patat.
“Dus hij heeft zijn arm gebroken?”
“Nee schat, hij heeft zijn arm uit de kom, dan zit je arm even scheef bij je schouder en dan moeten de dokters het weer rechtzetten.”
Lizzy wijst op haar schouder. “Daar Annabel, daar zit de kom.”
“Pijnlijk?” vraagt Paul.
“Ging nu wel weer goed,” zeg ik.
“Dus” zegt Annabel. “Dus dat is bij zijn rug hè? Die kom?”
“Neehee,” zegt Lizzy. “Dat zit bij je schouder. Bovenaan je arm.”
Zuchtend legt ze haar vork neer.
“Je kan wel zien,” zegt ze hoofdschuddend tegen ons, “dat Annabel nog geen aardrijkskunde heeft gehad.”