Lang, heel lang geleden had ik een baby.
En elke dinsdag en donderdag stond ik dan voor het raam, met de baby in mijn armen, uit te kijken naar mijn ouders die zouden komen oppassen. Het was nog vroeg als ze de straat binnenreden en ik had koffie klaar staan. Eerst in ons oude huis, toen in ons nieuwe. Eerst met baby Lizzy, toen met baby Annabel.
Toen de baby’s peuters werden, stonden we sámen voor het raam. “Oma komt eraan!” riep een van de kinderen waarna ze zich snel verstopten achter een boekje of in een hoekje. Ik vond het altijd heerlijk om te zien hoe blij de kinderen waren als ze opa en oma weer zagen. En hoe trots mijn ouders naar hun kleinkinderen keken. Dat gaf me een heerlijk gevoel.
Na een tijdje ging er één naar school en wachtte ik ’s ochtends vroeg met de ander. Maak al snel ging ook die ander naar groep I. En toen had ik geen reden meer om op mijn ouders te wachten. Ik bracht de kinderen naar school en ging naar mijn werk. Mijn ouders haalden ze uit school. Alleen op donderdag. Op dinsdag bleven de kinderen over.
Met weemoed denk ik terug aan die tijd dat ik met mijn baby voor het raam stond, te wachten op mijn ouders. Ik hoor weer de kindercd’s die ik draaide en de tune van de Teletubby’s. Ik zie de auto van mijn ouders de straat binnenrijden en ik ruik die koffie. Als je me vraagt wat ik ‘mis’ van vroeger, van de tijd voor school, dan is het dat, dat mooie gevoel zo vroeg op de ochtend.
Gelukkig maar dat er (voorlopig) nog de schoolvakanties zijn. En al komen mijn ouders niet meer zo vroeg en sta ik niet meer met een baby in mijn armen, we stonden wel weer voor het raam vanochtend. Daar zag ik, door de verse sneeuw, mijn ouders aan komen rijden. “Daar komt oma!” riep Annabel opgetogen. Lizzy deed de deur open en ik schonk koffie.
Een mooi moment op een mooie dag. Een warm gevoel met een kerstgedachte. Ik knuffel mijn ouders, mijn kinderen en weet: dit gevoel moet ik bewaren.