Halloweenspook!

“Ik ben zo moe als een hond,”

Met die woorden vertrok Paul naar een feestje. Hij was vastbesloten het niet laat te maken. En verrek, toen ik rond elf uur zelf naar bed wilde gaan, stond meneer opeens voor de deur. (Mij een hartaanval te bezorgen want ik deed net de deur op slot!)

“Goh,” zei ik. “Je bent écht vroeg thuis.” Paul knikte.
Wel een lekker biertje gedronken, zei zijn adem.

“Ik ga nog even TV kijken,” zei Paul terwijl ik de trap op liep. “Oké,” zei ik. “Ik zie je zo.” Ik poetste mijn tanden, waste mijn gezicht en dook snel mijn bed in. Ik was ook moe. Ik sliep binnen vijf minuten. (Schatting.)

Ik werd wakker omdat ik moest plassen. Het is drie uur, zei de wekker. Wat is Paul rustig, dacht ik. Na een paar biertjes zaagt hij meestal de sterren van de hemel en moet ik hem constant op zijn zij te duwen. (Het welbekende ‘maar ik sliep nog niet eens’.)

De plek naast me was leeg. Vandaar die rust. Waar was mijn man?

Voorzichtig liep ik naar beneden. ’t Was tenslotte Halloween en dan liggen de geesten op de loer. Maar geesten zag ik niet. Alleen een heel groot spook. Het lag languit op de bank, met zijn schoenen nog aan en zijn handen gevouwen op zijn buik. De TV was uit, de afstandsbediening had het spook waarschijnlijk niet eens gehaald.

Het spook snurkte flink. Even overwoog ik het wakker te maken maar gezien de omstandigheden leek het me beter van niet.

Je moet geen slapende spoken wakker maken.
Zeker niet als ze keihard snurken.

Dramaqueens

Gistermiddag hebben we de Kletsen aangemeld bij theaterschool De Springplank.

Vanaf volgende week hebben de meiden elke woensdagmiddag anderhalf uur les. De ene week toneel en dans, de andere week toneel en zang. Ze zitten in verschillende groepen maar op dezelfde tijd. Ideaal.

Ze hebben er veel zin in. “Misschien kan ik later wel in een film spelen,” zegt Lizzy, nadat we voor de zoveelste keer Sjakie en de chocoladefabriek hebben gekeken. “Ja,” roept Annabel enthousiast. “En dan speel ik een Oempa Loempa.” Ze oefenen het dansje dat ze gisteren op de open dag geleerd hebben.

Ik zit net rustig op de bank als er opeens een verschrikkelijk lawaai klinkt. Paul en ik springenverschrikt op. “Ik heb mijn hoofd gestoten,” huilt Annabel. “Ik heb een hersenverschuiving.” Ze snikt en slaat dramatisch haar armen om me heen. Lizzy zet een stoel overeind. “Pfft,” zegt ze. “Er gebeurde niets.” Direct gevolgd door: “Gaan we nou éindelijk eten, ik heb zó’n honger. Ik denk dat ik doodga van de honger.” En wanneer ik zeg dat het nog geen lunchtijd is: “Waarom moet ik nou altijd zo lang wachten, ik mag ook nooit wat.” Met veel misbaar gooit ze haar armen in de lucht. “O,” kreunt Annabel. “Mijn hoofd….”

“Volgens mij is ’t weggegooid geld, die theaterschool,” zegt Paul.
“Hoezo?”
“Het zijn natuurtalenten.”

Lief bloot lijfje

Wie ‘mij’ al lang leest, herinnert het zich misschien nog.

Het blogje dat ik schreef over Lizzy – toen een jaar of één – en de idylle van het ouder- en kindzwemmen. Dat we daar stonden, samen onder de douche, en dat ik haar dan optilde. Dat zij haar kleine koppetje in mijn nek legde en hoe we daar doodstil stonden. Voor mijn gevoel uren, onder het warme water van de ruime zwembaddouche. ‘Blijf nog even zo klein, blijf nog even zo baby’, schreef ik toen.

Lizzy is nu niet meer klein. Met haar bijna-acht is ze echt een flinke meid. Een schoolkind dat graag laat merken hoe zelfstandig ze is en hoezeer ze al in staat is om zichzelf te redden. “Dat kan ik zelf wel, als je dat nog niet wist,” is één van haar ‘favo’ kreten. “Zo praat me maar tegen je vriendinnetjes,” hoor ik mezelf regelmatig zeggen. Hm. Waar heb ik dat eerder gehoord?

Maar die grote meid heeft ook zo haar momentjes. Momentjes waarop ze graag weer even heel dicht bij mamma is. In bed, op de bank maar vooral onder de douche. De liefde voor water is in de loop der jaren niet gesleten. Bij haar niet en bij mij niet. Nog steeds genieten we graag van het warme water.

Vanochtend ben ik vroeg opgestaan. Kan ik wat langer douchen. Lizzy heeft me gehoord en meldt zich in de badkamer. “Mag ik erbij?” Ik glimlach en doe de douchedeur voor haar open.

“Zullen we zitten?”

Ik ga zitten in de douchebak.
Lizzy kruipt op mijn schoot en legt haar koppetje in mijn nek.
Ik sla mijn armen om haar heen, kriebel op haar rug.
Lief bloot lijfje.
Zo blijven we – in alle vroegte – samen zitten onder de straal van de warme douche.
Niemand zegt iets. We genieten van de druppels.
Na een tijdje beginnen mijn benen te slapen.

Als ik me later sta af te drogen besef ik dat ik sommige dingen veel minder veranderen dan je eigenlijk denkt.

Ze worden hooguit (flink) wat zwaarder.

Van Appel tot Zwagerman

Mijn eerste keer cursus.
Vooral veel geluisterd. En mijn medecursisten (vier stuks) een beetje leren kennen.

Dit is onze eerste opdracht, je eigen ‘literatuurlijst’.

Wanneer ik ‘gewoon’ lekker wil lezen kies ik makkelijk: (literaire/ psychologische) thrillers. Niet te moeilijk, mooie verhalen en (bijna) altijd goed. Pure ontspanning die soms ook heel verrassend kan zijn (“Daglicht” van Marion Pauw, “Tulpenvirus” van Danielle Hermans.)

Niet-thrillers zijn echter een stuk interessanter dan thrillers. Maar ze vallen ook veel sneller tegen. (“Het diner” van Koch “Nachttrein naar Lissabon” van Pascal Mercier) De meeste niet-thrillers lees ik op aanraden van andere mensen (“De tweede dochter” van Jodi Picoult). Of naar aanleiding van een recensie (“De oversteek” van Justin Cronin). Of gewoon omdat iedereen het leest (Millenniumboeken). Ik ben niet dol op ‘moeilijke’ en ‘verdrietige’ boeken (“De witte met het zwarte hart” van Japin, “Haar naam was Sara” van Tatiana de Rosnay). Evengoed, als ik erin begin, lees ik ze uit.

Boeken die mij de afgelopen tijd aangenaam hebben verrast: “De schaduw van de wind” van Zafon, “Het zwijgen van Maria Zachea” van Judith Koelemeijer en “Een keukenmeidenroman,” van Kathryn Stokett. Het beste boek aller tijden is voor mij nog altijd “De verborgen geschiedenis” van Donna Tart. Daar zit alles in wat ik in een boek zoek.

Ik probeer gevarieerd te lezen – van Appel tot Zwagerman – maar ik lees nooit een boek ‘omdat ik vind dat ik het moet lezen’.
Humor in boeken kan ik erg waarderen. (“Van je familie moet je het maar hebben” van David Sedaris, “Eten, bidden en beminnen” van Elizabeth Gilbert.) Ik herinner me dat ik in de trein zat naar de universiteitsbibliotheek. Twee stoelen verderop zat een jongen te lezen. Kennelijk was zijn boek nogal grappig want hij lachte hardop. Toen ik uitstapte keek ik stiekem wat hij las. Het was ‘Het feest der liefde’ van Ronald Giphart. Ik heb dat boek dezelfde dag nog gekocht. “Zo’n boek wil ik schrijven,” dacht ik. “Een boek waar mensen hardop om moeten lachen.” Ik noem mijn genre ‘literatuur light’.

In “Je kan er maar beter om lachen’ – mijn eigen verhaal – betrekt een jong gezin een nieuwe woning. Elk hoofdstuk wordt opgehangen aan één van de kamers van de woning. De relatie van de hoofdpersonen ontwikkelt zich hier parallel aan. De vertellingen van de ik-persoon worden afgewisseld door (korte) stukjes uit haar weblog. Het verhaal is op verschillende niveaus te lezen waardoor een zekere gelaagdheid moet ontstaan. Dit is noodzakelijk anders wordt het verhaal te oppervlakkig. Humor als verhaal vind ik niet genoeg.

Het grote probleem bij het verhaal is dat ik niet kan kiezen tussen fictie en non-fictie. Oftewel; de hoofdpersoon lijkt op mij maar ze maakt andere dingen mee. Hier moet ik nog iets mee. Ik weet alleen niet zo goed wat.

Ervaringsgetallen van iemand die altijd te vroeg is

Een sms’je sturen: 2 minuten

Make-up bijwerken: 0,5 minuut

Opzetje maken voor column: 10 tot 15 minuten

Auto opruimen: 4,5 minuut

Tien bladzijden lezen in dwarsligger: 7,5 minuten

Tas opruimen: 3 minuten

Nagels bestuderen: 3 minuten

Vijl zoeken: 0,5 minuten

Panty rechttrekken: 0,3 minuut

Vriendin bellen: 10 minuten

Staren: 2-4 minuten

In mijn agenda bladeren: 0,2 minuut

Bedenken wat ik allemaal nog moet doen: 3 minuten

Bedenken hoe ik hier onderuit kan komen: 5 minuten

Nog een sms’je: 1 mintuut

En wat doe jij als je ergens te vroeg bent?

Mijn cursus begint!

Het is bijna zover.

Morgen begint mijn cursus literair debuteren bij Paul Sebes in Amsterdam. De kennis aan wie ik dit gisteren vertelde, keek me nogal glazig aan. “Hoe moet ik me dat voorstellen?” vroeg ze.

Ik legde uit wat de cursus inhield. Ze begreep me nog steeds niet. “En wat willen jullie daar dan mee bereiken?” vroeg ze. “Dat we ons debuut maken natuurlijk,” riep ik.

Kennis begon toen te lachen. Ze had me verkeerd verstaan. Ze dacht dat ik een cursus literair méditeren ging volgen. (Ik kreeg meteen visioenen van mezelf in lotushouding op de grond met het boek “Sneeuweieren” van Ricus van de Coevering op mijn hoofd.)

“Het is wel een leuke variant,” zei Paul (mijn eigen Paul, niet Paul Sebes), toen ik hem ’s avonds van de verwarring vertelde. “Ik kan er nog wel meer bedenken. Literair debiteren. Arbitreren. Emigreren. Misschien bestaat er ook wel een cursus literair dementeren.” “Misschien,” gaf ik toe. “Maar vooral met dat laatste wil ik nog wel even wachten. Eerst moet dat boek af”

NB Voor de cursus moesten we lezen “Alleen maar nette mensen” van Robert Vuijstje en “Sneeuweieren” van Ricus van de Coevering. Vooral dat laatste vond ik een erg mooi boek. Bij “Alleen maar nette mensen” begon ik me op een gegeven moment te ergeren aan het taalgebruik.

Ik heb hier een brief …

Zoals de barbecue het begin van de zomer inluidt, zo begint hier de winter met de open haard.

En winter wás het gisteren. Roffelende regen, kou en harde wind. Als een stelletje verzopen katten kwamen we ons huis binnen. En dat terwijl de kapper nog zo haar best had gedaan op onze kapsels.

“Volgens mij is het openhaardtijd,” zei Paul, terwijl ik de haren van de kinderen droogwreef. “Jippie!” riep Annabel. “Super!” riep Lizzy. Snel werden er wat meubels aan de kant geschoven. Lizzy haalde de kussens, Annabel de dekens. Terwijl het buiten langzaam donker werd, speelden wij kwartet bij het haardvuur.

“Annabel,” zei Lizzy na een tijdje. “We moeten onze brief nog schrijven.” Het kwartetspel ging aan de kant en de knutseldoos kwam tevoorschijn. “We schrijven dat we haar missen,” hoorde ik Lizzy zeggen. Annabel knikte. “En we versieren de brief met stickers.” “En er komt een foto van ons samen bij.”

Na een tijdje was de brief klaar. “Zo,” zei Lizzy. “Pappa, wil je even het hekje van de openhaard openmaken?” “Het hekje?” vroeg Paul verbaasd. “Hoezo?” Annabel hield de versierde brief omhoog. “Onze brief moet in het vuur.” Ik vroeg of ze brief niet beter gewoon per post konden versturen.

Dat kon niet.
De brief was namelijk voor omi.
Voor omi in de Hemel.

De witte olifant (in een porseleinkast?)

“Pas op,” riep Lizzy. “Je stond bijna in de kak!”

“Was het kouwe?” vroeg ik. De Kletsen keken me niet-begrijpend aan. Paul grinnikte. “Kouwe kak,” verduidelijkte ik. “Dat heb je hier veel.”

De toon was gezet. We waren in Laren.

Het restaurant heette ‘Elefante Bianco’ en het was al een paar keer uitgeroepen tot het meest kindvriendelijke restaurant van de provincie Utrecht. Naast een soort kinderbioscoopje met Disneyfilms, kon je er spelletjes doen, kleuren en was er een heuse oppas. Dat maakte de gelegenheid dus ook óudervriendelijk. Paul en ik konden in alle rust onze gerechten kiezen en proosten op zijn veertigste verjaardag.

“Misschien zien we wel een bekende Nederlander,” had Paul gezegd toen we het restaurant binnenkwamen. Maar dat viel tegen. Veel poloshirts, kindjes in merkkleding (en zelfs het personeel had Tommy Hilfiger op de mouw staan) en veel kapsels die iets te zorgvuldig ‘nonchalant’ zaten. Maar geen bnners.

Als voorgerecht bestelde ik carpaccio. Als hoofdgerecht gegrilde tonijn. Ik wilde net een hap nemen toen Annabel van de WC afkwam met de – nogal luide – mededeling: “Er zitten wormen in mijn poep.” Fijn, daar zit je dan in je Gooise restaurant. Ik zag de buren verschrikt opkijken. “Sttt,” siste ik. Ik nam Annabel mee om haar handen te wassen en zei dat we er thuis verder over praatten.

Toen het tijd was voor het toetje werd ik aangesproken door een man die een paar tafels verder zat. “Ik zit u al een tijdje te bekijken,” zei hij. “En ik moet zeggen, u lijkt veurdùmd veel op onze Maxima. Veurdùmd veel!” Ik glimlachte een beetje schaapachtig (zouden Maxima’s kinderen ook wel eens worpjes hebben?). “Goh,” zei Paul. “Toch nog een bnner in ons midden.”

Het was – op wormgate na –, een geslaagde avond met lieve kletsen, leuke bediening en heerlijk eten. Bij het afrekenen dreigde het nog even mis te gaan omdat Annabel enthousiast een verhaal tegen de serveerster begon over de voetwrat die ‘s ochtends bij haar was behandeld. We wisten erger te voorkomen door haar af te leiden met een pepermuntje.

Moe en verzadigd liepen we naar naar de auto. Dezelfde weg als we waren gekomen. “Nou moet je toch eens uitleggen,” zei Lizzy net toen we een groepje mensen passeerden. “Wat je met die kouwe kak bedoelde.”