Koninginnedagfeest

Hier in de straat wonen gewoon ‘vaders’ en ‘moeders’. De kindjes heten Mark en Liesbeth. De buurman is een ‘buurman’ en voor de gezelligheid heb je ‘vrienden’. Eén straat verderop wonen de ‘vaderrrrrrs’ en de ‘moederrrrrrs’. De kinderen daar heten Marnix en Marie-Claire. De buurman is een ‘kèrel’ en vrienden zijn ‘vrindjes’.

En elk jaar organiseert die ‘buurt-van-één-straat-verder’, een Koninginnedagfeest. Die feesten zitten altijd bijzonder goed in elkaar. Kinderspelletjes, schmink, ballonnen en een springkussen. Wij vallen precies binnen het uitnodigingsgebied.

En dus gaan we elk jaar. Want zo leuk voor de kleintjes. En elk jaar weer worden we gek van het “ge-urre-ur”. Van zinnen als: “Mijn man, hij is notaris, …. ”. Om nog maar te zwijgen van de outfits waar íets te opvallend een casual-air omheen zweeft. Maar onze buren gaan ook en zo hier en daar treffen we altijd leuke mensen.

Zoals elk jaar is er een wedstrijd. Kaartjes met adressen zijn thuis al geschreven, nu de ballon nog. Verschillende mensen delen ze uit. Steeds als ze op zijn, lopen ze naar binnen om een nieuwe tros te halen. Ik wacht geduldig met Lizzy. Eén bos wordt uitgedeeld. De tweede bos komt. Ik vraag niet. Ik wacht. Maar dat blijkt niet de methode. Over mijn schouder komen grijpende handen. Volwassen handen. Ze kapen elke keer de ballonnen voor Lizzy’s neus weg. “Ja, hierrrr,” hoor ik een ronde ‘r’, “Fleurrrr heeft nog niet.” En dan moeten Lizzy en ik weer wachten.

“Gezellig hier,” zegt mijn achtervrouw als Lizzy en ik eindelijk met ballon terugkeren, “maar wat kunnen die kakkers grááien zeg!”

Weddingplanner

Een tante wordt zestig. Of ik een gedicht kan maken.

Maandag een feest. Ook familie. Zoveel jaar getrouwd. (Eerlijk gezegd weet ik niet eens hoeveel. Is dat erg?) En dan die twee bruiloften. Eerst vrijdag één van mijn beste vriendinnen. Ik maak foto’s. En dan zaterdag mijn broer. Ik ben ceremoniemeester. (“Jij kan zo goed organiseren.”) Daarnaast ben ik getuige en ik speech (“Jij bent altijd zo grappig.”). Het zijn dingen die ik leuk vind, maar ondertussen ben ik er flink druk mee. (Ik ben blijkbaar erg gewild op feesten en partijen. En dat vind ik best een compliment. Ze moeten alleen de volgende keer even overleg plegen over wat wanneer plaatsvindt. Of misschien moet ik een eigen boekingsbureau oprichten. Om dit soort toestanden te voorkomen.) In de weinige tijd die ik overhoud moet ik ook nog ’t een en ander aan krantjes en boekjes in elkaar flansen. (“Jij bent zo creatief en ook nogal handig met computers.”)

Als ik het zo teruglees is het eigenlijk zot dat ik zélf niet getrouwd ben.

Want als er íemand geen ‘nee’ kan zeggen…

De Knakkers

Even onder ons.

Is het iemand wel eens opgevallen, hoe vaak je over een knakker hoort? Écht, die gasten zitten werkelijk overál. Mijn ene collega heeft het vaak over een knakker op het postkantoor, een ander had er laatst een bij de bank gesproken. Ook hier op de hoek werkt een knakker. Soms zitten er zelfs meerdere bij elkaar. (“Die knakkers van hiernaast.”)

Het viel me gewoon ineens op. Dat je regelmatig iemand over een knakker hoort. Ik hoorde zelfs laatst iemand praten over een knakker uit Suriname! Je staat er niet zo bij stil, maar die knakkers lijken aanwezig te zijn in elke denkbare organisatie, verdeeld over alle bevolkingslagen. Zelfs in je eigen familie zit er meestal wel een.

Ga maar eens bij jezelf na. Waarschijnlijk hoor jij ook regelmatig iets over de één of andere knakker!” Heb je je nooit afgevraagd waar al die knakkers toch vandaan komen? Volgens mij hebben er zich zelfs al splintergroeperingen gevormd. (Radicale knakkers; de zogenaamde knokkers en extreem toegewijde knakkers; de knikkers.)

Ze vormen onderhand een wereldwijd netwerk. Knakkers op de beurs, knakkers op het consulaat. De vrijmetselarij verbleekt erbij en níemand heeft iets doorgehad. Níemand. Tot vandaag. Vanaf vandaag zijn jullie gewaarschuwd.

Kijk uit voor de knakkers. Wantrouw ze. Neem je iets verdachts waar, een grote groep knikkers bij elkaar, of een dubieus gesprek tussen twee of meerdere knokkers, waarschuw dan onmiddellijk de politie. Hoewel ze meestal tamelijk onschuldig lijken, kunnen er héél vervelende exemplaren tussen zitten. Bedenk dat ook jij slachtoffer kan worden.

Geloof me, er zitten momenteel al meer knikkers in de Den Haag dan je denkt. Vandaag of morgen zit één van hen op de stoel van de Minister-president.

En dan?

Taalkundig Tutti Frutti I

Wederom, gehoord zo hier en daar!

– Je krijgt er geen speld tussen de deur.

– Daar is het laatste woord nog niet over gevallen!

– Dat slaat kant noch wal.

– Daar zakt mijn pet van af.

– Daar heb ik geen kaas van begrepen.

– Dan flipt-ie helemaal door!

– Voor je ‘t weet heb je mensen over de stoep!

– Onze serviceverlening is erg goed.

– Even de peilingen stemmen.

– Dat uurtarief is dan wel aan jou uitbesteed.

– Dat staat buiten kuif.

– Sta je mooi in je hemd te kakken!

– Dat kan je op je klompen natellen!

Blijf opletten. En vul vooral het lijstje aan!

Lentekriebels?

Kijk, dat vind ik dan weer lullig.

Is het eindelijk lente, loop ik te niezen en te rillen als een op hol geslagen sneeuwman. Kuch en kleum ik gelijk een te kort geschoren ijsbeer. Ruik ik níets van de zoete roze bloesems en voel ik de nieuwe lentewarmte niet.

Het enige postieve is dat ik een reden heb om een flinke medicinale baco te nemen.

Tot morgen! (Proost)

Het vrijgezellenfeest

“Wegens wegwerkzaamheden is de verbindingweg A1 / A10 afgesloten.”

Wát?! Verbindingsweg A1 afgesloten?! Fuck, fuck, fuck. Daar moet ik lángs! En als ik daar niet langs kan, dan weet ik het niet meer. Help?! Iemand?!

“Ik kan niet bij de afslag komen,” hijg ik in de telefoon, “wat moet ik doen?” Mijn broer zucht. “Dan moet je om Amsterdam héén, Es.” Nogmaals fuck. Voor iemand die al gaat hyperventileren als ze een bord ‘eenrichtingsverkeer’ ziet, is dit vrij heftig.

Met dank aan mijn broer bereik ik uiteindelijk mijn bestemming. Gelukkig. Ik ben er. “Koffie opdrinken en wegwezen, meiden.” wordt er geroepen. “Parkeren in Amsterdam-Noord. Dan de tweehonderddrieën- dertig en de tweeëntwintig.” Amsterdam-Nóórd? Tweehonderddrieën- dertig? Dit gaat vást niet over een lange rij bij de slager. “Hé, ik kom uit de Provincie,” gil ik boven iedereen uit, “ik wil iemand in mijn auto die de weg kent!” P. knikt instemmend. Zij was niet voor niets een half uur te laat.

Helaas blijken de minst ervaren chauffeurs (P. en ik) degenen met auto te zijn. Ik laat mijn schoonzus rijden, -jouw feestje, Babe, jíj wil trouwen-, en P. rijdt zelf, maar onder begeleiding. “Nu moeten we wel héél goed opletten,” fluister ik tegen P. als we later in de bus zitten, “als we die groep nu kwijtraken, vinden we onze wagentjes nóóit meer terug.” “Ja,” knikt P. “Dan lopen we morgen nóg kriskras door Amsterdam op zoek naar twee groene peugeotjes!”

De bus brengt ons naar de Hamman. Van daaruit lopen we naar een restaurant. Het is gezellig, maar ik zit niet helemaal ontspannen. Wat nou als ik straks die parkeerplaats écht niet meer kan vinden. Of als ik vannacht wéér helemaal om Amsterdam heen wordt geleid. En Heel Erg Verdwaal?! In de auto ben ik echt een held op sokken. En dat rijdt behoorlijk kut; op sokken.

Na het diner belanden we in een club. (P. bij de entree: “De pot komt eraan. Zíj is de pot.”) Een wijntje en een relaxte sfeer helpen om te ontspannen. We kletsen, dansen en chillen. Ik ben de terugtocht net een beetje aan het vergeten als P. rond half twee roept: “Kom, we gaan onze auto’s zoeken.”

De eerste bus rijdt niet meer. De tweede (nachtbus) missen we. De derde laten we voor wat ie is en nemen een taxi. Gelukkig. Al onze wieltjes (en zelfs de wieldopjes!) staan er nog. Snel nog wat gesmak van dag-en-dag, tot over drie weken, en wég scheur ik. Ik wil naar húis, naar húis. Maar hoe? Een dominostraat aan omleidingborden grijnst me toe. Pijltjes wijzen alle kanten op.

Ik volg maar gewoon een paar willekeurige aanwijzingen. ‘Doorgaand verkeer’ klinkt goed. En ja. Ik zit op de snelweg. Alleen zijn alle lijnen op de weg veranderd. En er is niemand om achteraan te rijden. Ik snap geen zak van dit labyrint. Een paar keer bots ik bijna op een tijdelijke vluchtheuvel. Het feit dat mijn lenzen plakken en er mist opkomt, helpt niet mee. Uiteindelijk ben ik rond half drie thuis. Stijf van de stress lig ik in bed.

Overal zie ik witte en gele lijnen.

Schoonzus, je was ‘t waard.
Maar ik doe dit nóóit meer!