De kleuters waren onrustig.
Juf liep door de klas. Ze was – met een rood hoofd – spulletjes aan het klaarzetten. Voorbereiding voor het Paasfeest. De twee andere hulpmoeders (en ik) zaten op een tafeltje te wachten.
“Vind je het goed als ik ze een verhaaltje vertel?” hoorde ik mezelf opeens zeggen. Juf keek me verrast aan. “Nou, graag. Het paasboek ligt op tafel.” “Ik doe het liever uit mijn hoofd,” zei ik.
Ik nam plaats in de kring. Op de stoel van de juf. Het moedigste kind merkte op dat ik daar niet mocht zitten. “Vandaag wel,” diende ik hem van repliek. “De paashaas heeft het zelf gezegd.” Twintig paar ogen keken me verwachtingsvol aan.
Ik vertelde een verhaaltje over het ei. Het ei lag in een weiland en niemand van de dieren wist van wie het ei was. (Vrij naar het verhaaltje van Dick Bruna.) “Waarom kon het ei niet van de haan zijn?” vroeg ik de kinderen. Tien handen schoten in de lucht. Allemaal wilden ze vertellen waarom het ei niet van de haan kon zijn. Of van de poes. Of van de kikker.
Mijn voordracht duurde een kwartier. Toen was de juf klaar met de spulletjes. Géén van de kleuters was van zijn of haar stoeltje afgekomen. Allemaal hadden ze ademloos geluisterd. En meegedacht. Het ei kwam uiteindelijk gelukkig goed terecht.
Bij de paasworkshopjes wilden ze allemaal in het groepje ‘bij de moeder van Lizzy’.