De ‘goed’ meetlat

Elke avond maak ik de balans op.

Ik schenk een glaasje wijn in en neem de dag door. Met mezelf. Wat heb ik gedaan vandaag. En vooral: wat voor goeds heb ik gedaan.

‘Goed’ is voor mij een synoniem voor ‘nuttig’. Schrijfwerk is nuttig, huishoudelijke taken zijn dat ook. Ik heb dan wel een hulp, maar er is altijd wel ergens een kast die moet worden opgeruimd of administratie die gedaan moet worden.

Goed
is ook: geen tijd verkwisten. In de zon een boek lezen scoort niet zo hoog op de goedladder. De agenda bijhouden wel. Wanneer ik alles zo gepland heb dat het op rolletjes loopt – ik wil niet zo’n drukdrukdruk dame zijn – dan heb ik het goed gedaan. Als ik ’s avonds minimaal drie dingen kan bedenken die ik die dag heb geregeld, dan heb ik dat goed gedaan.

Lijnen is ook goed. Nuttig ook. Het helpt om op gewicht te blijven. Niet gesnoept? Niet overdadig gelunched? Niet stiekem de toetjes van de kinderen opgegeten? Goed. Ik mag tevreden zijn en geef mezelf een compliment.

En het mooist is natuurlijk als ik meerdere dingen goed gedaan heb op een dag. Op mijn eten gelet, een kast opgeruimd, een column geschreven (of nog beter: twéé columns geschreven) en drie dingen ‘geregeld’? Top. Op zulke dagen heb ik het pas écht goed gedaan.

Op die zogeheten topdagen zit ik nog geen vijf minuten op mijn kont. Want zitten is niet nuttig. Er is altijd wel iets te doen. Hoe kan ik nou een Sudoko oplossen als het een troep is op zolder? Hoe kan ik televisie kijken als ik een half jaar achterloop met het inplakken van de foto’s?

Kortom, ik ben een bezig bijtje. Een vlijtig Liesje. En ik ben een superplanner. Bij mij loopt alles op rolletjes. Maar ondertussen word ik behoorlijk moe van mezelf. Ik ben gewoon een dwangneuroot! Met mijn ‘goed’ meetlat. En mijn rotgevoel als ik een keer in de tuin heb zitten lezen. Ik wil er vanaf.

Maar hoe?

Om te smelten

De blauwe lucht boven ons tintelt.

Ik ben op weg naar de ijssalon. Samen met Lizzy, Annabel en de ‘geloofde’ van Annabel; een schattig jongetje met blond haar, blauwe ogen en prachtige lange wimpers. De bloesem ruikt sterk en de omgeving lijkt met de minuut groener. Alsof we door een versneld beeld lopen. Ik word er een beetje duizelig van.

Bij de ijssalon vraag ik welke smaak de kinderen willen. Ze mogen er twee kiezen. Twee smaken, twee bolletjes. Lizzy wijst op de bak citroenijs. “En mango,” zegt ze. Annabel wil aardbei en chocolade. De geloofde twijfelt maar kiest uiteindelijk hetzelfde als zijn vriendin. Aardbei en chocolade. Voor de zekerheid neem ik maar wat extra servetjes mee.

Met onze ijsjes lopen we richting het huis van de geloofde. Ik heb met zijn moeder afgesproken dat ik hem einde van de middag weer thuis zou brengen. Het is niet ver lopen. Precies een goede wandeling. En dat de ijssalon halverwege ligt, tja, daar kan je niet aan voorbij gaan. Lizzy en Annabel likken tevreden aan hun ijsjes. De geloofde niet. Hij houdt het ijsje stevig in zijn hand geklemd. Als een Olympische fakkel.

“Vind je hem niet lekker?” vraag ik. Het mannetje kijkt me verbaasd aan. “Jawel hoor,” zegt hij. “Heel lekker!” Ik wijs op zijn ijsje. “Maar waarom eet je hem dan niet op?” Twee gekleurde straaltjes, eentje bruin en eentje roze, lopen langs het hoorntje naar beneden. “Ik wil hem bewaren,” zegt de geloofde dan. “Ik wil hem aan mijn moeder laten zien.” “Joh,” roep. “Die is dan allang gesmolten hoor!” Twee grote ogen kijken me verschrikt aan.

“Wie?” vraagt de geloofde geschrokken. “Mijn moeder?”

Van deze en genen

“Zeg,” vraagt mijn moeder. “Heb jij nog wat met die boekjes gedaan? Die boekjes van Klik en Klak, die hier van zolder kwamen?”

Mijn moeder heeft opgeruimd. Ze is van alles tegen gekomen. Oude musicalspullen, agenda’s, blokkendozen en de voorleesboekjes van Klik en Klak. Jeugdsentiment!
“Tja, nou, kijk,” antwoord ik een beetje ontwijkend. “Ik heb er een paar bladzijden uit voorgelezen.”

En na een korte stilte: “Lizzy vond het eng.”

“Eng?” Mijn moeder klinkt verbaasd. “Het zijn kléuterboekjes. Over twee ééndjes nota bene! Ik las ze ook aan jullie voor vroeger.”

Ik peuter aan een nagel.
“Dat weet ik. Maar Lizzy vindt best wel snel iets eng. Dat weet je toch?”
“Ja, maar dit zijn schattige eendjes. En de verhaaltjes lopen toch goed af?”

“Nou,” zeg ik twijfelend. “Die heks, uit Klik en Klak en de heks, die is echt wel een beetje eng. En de jager uit Klik en Klak en de Boze Jager ook. En als Klik en Klak verdwalen, dan is dat best spannend. En Zwartkop, de kraai, uit Klik en Klak en de Kraai, die is heel gemeen getekend. En…”

Ik haal adem en sluit af met: “Dat kan ik me nog bést goed herinneren van vroeger hoor.”

“Dat blijkt,” zegt mijn moeder droog. “Nou, dan moet je Klik en Klak maar niet voorlezen,” “Precies,” zeg ik. “Lizzy is gewoon erg gevoelig voor dat soort dingen.” “Dat is ze zeker.”

“En dat heeft ze niet van een vreemde.”

Ik weet niet of mijn moeder het zegt of dat ik zelf hardop denk.

zondagavond

Ik lig boven, op bed, met mijn minilaptopje.

Ik heb net een moeilijke Sudoko opgelost (****) en ik vraag me af of Lizzy al slaapt. Of ik al naar beneden kan.

Eigenlijk ben ik een beetje te lui om te gaan kijken. Ik lig zo lekker. Het bed is fris, vanochtend verschoond, het boek van Stieg Larssen ligt onder mijn bed te wachten en ik heb een lekker kopje thee. Ik ben moe en rozig na een hele dag buiten.

Ik zak een beetje weg in de kussens. Ik sluit mijn ogen. Wat een heerlijk weekend hebben we gehad. Ijs gegeten bij de Italiaan, eendenkuikens gevoerd en zelfs vissen gevangen. Dat laatste was vanmiddag, bij mijn ouders.
Gelachen ook. Lizzy wilde de visjes die ze ving opeten, maar dat kon niet zei opa. “Als ik een eetbare vis vang, mag ik hem dan op eten?” “Ja,” riep opa. “En als je een haring met uitjes vangt, dan wil ik hem wel.”

Volgens mij is het buiten gaan regenen.

Wel lekker, denk ik, voor de nieuwe plantjes (dit keer niet op zijn kop erin gezet). De buren waren ook met plantjes bezig. En ze kwamen even kijken toen wij ’s avonds de vuurhaard aanstaken. Zo leuk met dit weer, iedereen komt zijn hol uit. Ik had een beetje een campinggevoel, dit weekend. Koffie in de tuin en zo. Kletsen over de schutting.

De prunus hier tegenover staat in bloei. Ik heb hem staan bewonderen toen ik de kinderen van het schoolplein ging plukken. Ze waren al de hele dag zoek. Skaten, stoepkrijten, klimmen. Ze wilden uiteraard dat ik het tuinbadje ging opzetten, maar dat heb ik niet gedaan. Er moet wat te wensen overblijven.

Het is ondertussen half tien.
Het regent best hard nu. Lizzy slaapt al lang. Beneden hoor ik Paul rommelen. Zeker op zoek naar chips of nootjes. Ik denk dat ik even opsta om een glaasje wijn te halen en dan ga ik lekker lezen op bed. En vroeg slapen.

Dromen over het volgende (hopelijk zomerse) weekend.

PS Sorry voor iedereen die dit maandagochtend (gaaaaap) op het werk leest. Ik heb de komende week ook van alles te doen. Maar dat zien we morgen dan wel weer.

Pulletjes

Ze Zijn Er Weer!

Kleine, jonge, duffelige, bollige, bruin-gelige, vertederende, piepende en vooral schattige eendekuikens!

En over ‘jong’ gesproken. Op de terugweg mocht Annabel op mijn rug. Dit tot ongenoegen van Lizzy.

Lizzy: “Waarom mag Annabel op jouw rug?”
Ik: “Omdat ze nog klein is.”
Lizzy: “Precies. Ze heeft jongere benen dan ik hoor!”

Tutti Frutti

Met dank aan alle inzenders!

Het is even door de bittere appel heen bijten

Die stikt moord en brand daar!

Dat zal hij niet onder stoelen of banken stellen.

En wat schept mijn verbazing?!

Ze laat taal nog teken van zich horen

De spanning was van hun gezichten te snijden

Er viel me nog iets te binnen

Ik kijk altijd eerst de aap uit de mouw

Het is een afgesloten boek

Dan loopt het kippenvel over mijn rug

Dood en verderf aanrichten

Ze zitten in het hetzelfde laken en pak

Dat is dweilen met de deur open

Hij wilde goed besneden ten ijs komen

Een gesprekje

“Weet je,” zegt Annabel, “Eline is een stuk groter als ik.”

“Dán,” verbeter ik. “Eline is groter dán ik. Of dan jij in dit geval.”

‘Als ik’ doet nog altijd pijn aan mijn oren. Ook al ‘mag’ het tegenwoordig.

“Het is niet ‘dan’, het is ‘als’,” zegt Annabel eigenwijs. “Eline is groter áls ik.”

Ik zucht.

“Nee schat,” zeg ik. “Echt niet. Het is ‘dan’.”

“En hoe weet jij dat zo zeker? Jij hebt ook heus niet altijd gelijk.”

Verschrikt kijk ik mijn vierjarige dochter aan.

Begint dat nú al?

Tuinieren voor gevorderden

Paul en ik hebben géén groene vingers.

Dat weerhoudt ons er echter niet van om van tijd tot tijd ‘iets’ in de tuin te doen.

Goed, we wieden regelmatig vaste planten en laten het onkruid staan, maar hè, we zijn lekker bezig en we vinden het leuk.

We hebben zo onze eigen taken. Paul is van de strakke acties. Prikt er een tak in zijn nek, dan snoeit hij de boom. Ongeacht het seizoen. Als ik daar dan wat van zeg krijg ik altijd te horen: ‘als die struik dit niet kan hebben is het geen goede struik.”

Kijk, dan ben je uitgepraat.

Ik zorg voor de blommekes. Elk jaar zo rond april komen bij mij de violen, de ijsbloemmetjes en de eh, hoe heten die roze dingen ook alweer. Als ik mazzel heb (en het regent van tijd tot tijd) gaan ze wel een paar weken mee. ‘k Heb onlangs gehoord dat je niet moet sproeien in de volle zon, dan verbranden de bloemen.
Kijk, dat verklaart een hoop.

In de voortuin ligt gras, dat is makkelijk. En er staat een bankje waar je heerlijk in de zon kan zitten. Pot met violen ernaast en klaar is kees. Hartstikke leuke voortuin hebben wij (al zeg ik het zelf).

Wie niet handig is, moet slim zijn.

Zaterdag kocht ik aardbeiplantjes bij het tuincentrum. En bollen, die de kletsen in de tuin mochten zetten. Ik kocht potaarde, afrikaantjes én een zakje wortelstekken voor lupines. Die lupines had ik aan de zijkant van het huis gedacht.

“Ik zet ze er wel even in,” zei Paul. Met een schepje, een kop koffie en een sigaret vertrok hij richting poort.

“Wat zien ze er raar uit,” zei ik, toen ik even later kwam kijken. Ik keek naar de kronkelige plantjes die op precies dertig centimeter afstand van elkaar stonden. Paul knikte. “Ik vind ze ook een beetje vreemd.”

Op dat moment liep de buurman langs.
Verbaasd wees hij op de armetierige bruine takjes die net boven de aarde uitstaken.
“Wat zijn dat?”
“Lupines,” zei Paul. “Net geplant.” De buurman fronste zijn wenkbrauwen, keek nog eens goed en zei toen:

“Maar waarom plant je ze met de wortels omhóóg?!”